Cellulose
Cellulose | |
---|---|
|
|
Molecuulformule | (C6H12O6)n |
Smiles | |
IUPAC | |
Andere namen | abicel, β-amylose, arbocel, avicel, celufi, CEPO, elcema, onozuka P 500, solka-floc |
CAS-nummer | 9004-34-6 |
EINECS-nummer | 232-674-9 |
EG-nummer | |
VN-nummer | |
Beschrijving | veelvoorkomend polysaccharide dat zorgt voor stevigheid en structuur |
Vergelijkbaar met | amylose, amylopectine, glycogeen |
|
|
Carcinogeen | |
Hygroscopisch | |
Risico (R) en veiligheid (S) |
R-zinnen: |
Omgang | gewone veiligheidsmaatregelen en vermijden van vonken in de nabijheid (vooral bij het gebruik van fijn cellulosepoeder) |
Opslag | |
ADR-klasse | |
MAC-waarde | |
LD50 (ratten) | (oraal) > 5000 mg/kg (Intraperitoneaal) > 31600 mg/kg |
LD50 (konijnen) | (huid) > 2000 mg/kg |
MSDS-fiches | |
|
|
Aggregatietoestand | vast |
Kleur | wit |
Dichtheid | 0,6 g/cm³ |
Molmassa | g/mol |
Smeltpunt | °C |
Kookpunt | °C |
Vlampunt | °C |
Zelfontbrandingstemperatuur | °C |
Dampdruk | Pa |
|
|
Oplosbaarheid in water | g/L |
Goed oplosbaar in | |
Slecht oplosbaar in | |
Onoplosbaar in | water |
Dipoolmoment | D |
Viscositeit | Pa·S |
Kristalstructuur | |
ΔfG |
kJ/mol |
ΔfG |
kJ/mol |
ΔfG |
kJ/mol |
ΔfH |
kJ/mol |
ΔfH |
kJ/mol |
ΔfH |
kJ/mol |
S |
J/mol·K |
S |
J/mol·K |
S |
J/mol·K |
C |
J/mol·K |
Evenwichtsconstanten | |
Klassieke analyse | |
Spectra | |
Waar mogelijk zijn SI-eenheden gebruikt. Tenzij anders vermeld zijn standaard omstandigheden gebruikt (298,15K of 25°C, 1 bar) |
Cellulose is een polymere suiker die door nagenoeg alle planten wordt gemaakt (vooral bomen) en die de plant stevigheid geeft. De stof zit in veel natuurlijke vezels. Hout bestaat voor een groot deel uit cellulose, maar bevat ook andere stoffen als lignine en hemicellulose. Katoen en watten zijn nagenoeg zuivere cellulose. Cellulose is slechts een van de polymeren die kunnen worden gemaakt van glucose; andere zijn bijvoorbeeld zetmeel en glycogeen.
Het wordt o.a. gebruikt voor de fabricage van papier, textiel, watten, viscose, en celluloid. Zie ook: Celstof.
In tegenstelling tot andere polymere vormen van glucose zoals zetmeel en glycogeen is cellulose slecht afbreekbaar. Mensen kunnen het bijvoorbeeld in het geheel niet verteren; die dieren die het als voedsel kunnen gebruiken (vooral herkauwers) maken hiervoor meestal gebruik van bacteriën in hun over het algemeen extra lange darm. Die bacteriën beschikken daarvoor over de vereiste enzymen. In gematigde streken wordt hout meestal door kevers en micro-organismen zoals schimmels afgebroken; in tropische gebieden vervullen de termieten hierin een belangrijke rol.