Pieter Cornelis Boutens
Pieter Cornelis Boutens (zijn oorspronkelijke geslachtsnaam Bouters werd gewijzigd in Boutens bij uitspraak van de Arrondissements Rechtbank Middelburg van 14 maart 1898, akte nr. 79) (Middelburg, 20 februari 1870 – Den Haag, 14 maart 1943) was een Nederlands dichter en classicus.
Inhoud |
[bewerk] Biografie
Boutens groeide op in een Zeeuws, streng protestants middenstandsmilieu. Na het doorlopen van het gymnasium, waar zijn talent voor Latijn en Grieks bleek en hij Plato's Symposion vertaalde, ving hij de studie klassieke talen in 1890 aan de Universiteit Utrecht. In 1899 promoveerde Boutens op een onderzoek naar de Griekse komedieschrijver Aristophanes.
Als dichter debuteerde Boutens in 1891 in de Utrechtse Studenten Almanak. Zijn eerste werk was geinspireerd door de Verzen van Herman Gorter. Naast de invloeden van de Tachtigers, gebruikte Boutens ook Plato, Sappho en de Bijbel als inspiratiebron. Zijn stijl is gebaseerd op het idee van het bereiken van een "hogere werkelijkheid", in Boutens' visie een die "Gods geheim" zou benaderen. Tevens klinkt in de poezie van Boutens een hang naar Plato en de liefde voor Eros door.
In 1894 aanvaardde hij de betrekking van leraar klassieke talen aan de jongenskostschool 'Noorthey' te Voorschoten. Dit was een in die tijd vermaard instituut, dat jongelui uit aristocratische families trok, met wie Boutens het goed kon vinden. Na een fysieke ineenstorting in 1904 en een daarop volgende vakantie in Tirol vestigde hij zich in Den Haag, waar hij in zijn levensonderhoud voorzag door privé-lessen en door de financiële steun van enkele via Noorthey verworven aristocratische vrienden. Voor dit 'vriendenfonds' zette later ook de fabrikant en schrijver Arij Prins zich bijzonder in. Hij maakte zich in de literaire wereld verdienstelijk via de in 1905 opgerichte Vereeniging van Letterkundigen: Boutens werd er in 1918 president van. Hij maakte met zijn nuchtere ondernemingszin het 'Ondersteuningsfonds voor behoeftige letterkundigen' tot een succes. Hetzelfde mag gezegd worden van zijn activiteit voor het in 1919 gestichte Willem Kloosfonds, dat eveneens steun aan letterkundigen in het programma had geschreven. Zijn laatste levensjaren leverden Boutens veel kritiek op, voornamelijk wegens zijn beslissing om lid te worden van de Kultuurkamer - een lidmaatschap dat door Boutens, die te kennen gaf a-politiek te zijn - hoofdzakelijk was bedoeld om de gelden van het Willem Kloosfonds te redden.
De gekunstelde 'woordkunst' en zijn voorliefde voor neologismen (net zoals de Tachtigers) vormen in Boutens' werk herkenningspunten. De impressionistische beschrijvingskunst van die generatie was hem echter vreemd. Langzamerhand ontwikkelde hij zich in een geheel eigen richting, die sterk werd bepaald door zijn filosofische inzichten: de leer van Plato heeft aan zijn dichtkunst zin en inhoud gegeven.
[bewerk] Bibliografie
- 1898 - Verzen
- 1902 - Praeludiën
- 1907 - Stemmen
- 1908 - Beatrijs
- 1908 - Spel van Platoons leven
- 1909 - Vergeten liedjes
- 1910 - Alianora
- 1912 - Carmina
- 1916 - Lente-maan
- 1919 - Strophen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe
- 1920 - Sonnetten
- 1921 - Liederen van Isoude
- 1922 - Zomerwolken
- 1926 - De sonnetten van Louis Labé
- 1930 - Oud-Perzische kwatrijnen
- 1931 - Bezonnen verzen
- 1932 - Honderd Hollandsche kwatrijnen
- 1932 - Strophen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe
- 1942 - Tusschenspelen
- 1942 - Gegeven keur
- 1943-1954 - Verzameld werk (zeven delen, uitgebracht na zijn dood)
[bewerk] Prijzen
- 1913 - Tollens-prijs voor zijn gehele oeuvre
- 1914 - Nieuwe Gids-prijs voor Carmina
- 1925 - Prijs voor Meesterschap voor Zomerwolken