Struisvaren
| Struisvaren | |||||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
 Struisvaren |
|||||||||||||
| Taxonomische indeling | |||||||||||||
|
|||||||||||||
| soort | |||||||||||||
| Matteuccia struthiopteris (L.) Tod. |
De struisvaren (Matteuccia struthiopteris) is een varen die behoort tot de Bolletjesvarenfamilie. De plant heeft de naam te danken aan de groeiwijze van de vruchtbare bladeren. Linnaeus heeft de soortsaanduiding struthiopteris aan de plant gegeven, waarbij in het Latijn struthio, Grieks strouthion struisvogel betekent en het Griekse pteris varen. Het is een vaste plant die van nature voorkomt in Midden-Europa tot Oost-Azië en is in Nederland ingeburgerd. De struisvaren wordt ook in de siertuin gebruikt. Het aantal chromosomen is 2n = 80.
De plant wordt 35 tot 150 cm hoog, heeft een sterk ontwikkelde wortelstok (rhizoom) en dimorfe bladeren. De struisvaren plant zich via de wortelstokken ook vegetatief voort, waardoor er een dicht bestand van varenplanten kan ontstaan. De zeer kort gesteelde, dubbelveerdelige, onvruchtbare bladeren vormen een trechter, waarbinnen later de vruchtbare bladeren verschijnen. Deze bladeren zijn langer gesteeld en staan stijf rechtop. De deelblaadjes van de eerste orde van de vruchtbare bladeren zijn kokervormig door de ingerolde segmenten, die de sporehoopjes (sori) bedekken. De sporangiën staan in twee rijen en hebben geen dekvliesje. Voor meer informatie over de voortplanting, zie het artikel varens.
De struisvaren komt voor op vochtige tot natte, beschaduwde plaatsen in bossen met kwel.
[bewerk] Gebruik
In het noordoosten van Noord-Amerika worden op het platteland de jonge, nog opgerolde bladeren als een delicatesse beschouwd en gekookt gegeten. Ook in Japan worden ze, "kogomi" in Japans, gegeten.
[bewerk] In ander talen
- Duits: Straußenfarn
- Engels: Ostrich fern
- Frans: Fougère allemande
 |
Meer afbeeldingen die bij dit onderwerp horen kunt u vinden op de pagina Matteuccia struthiopteris op Wikimedia Commons. |
