Pindosgebergte
Het Pindosgebergte (Grieks: Pindos / Latijn: Pindus) is de naam van het uitgestrekte bergmassief in het noordwesten van Griekenland dat zich vanaf de grens met Albanië, van noordwest naar zuidoost uitstrekt over een afstand van ca. 160 km. Het massief vormt de natuurlijke grens tussen Epirus en Thessalië, en wordt wel eens de ruggengraat van Griekenland genoemd.
De Katára-bergpas (in de buurt van Metsovo), op een hoogte van 1820 m gelegen en daarmee de hoogste bergpas van Griekenland, vormt de grens tussen de noordelijke (Voría Pindos) en de zuidelijke (Notia Pindos) keten. De hoogste toppen zijn de Smolikás (2637 m), de Týmfi (2466 m), de Gamila (2480 m) en de Astraka (2436 m) in de Noordelijke Pindos, de Lakmos (2295 m) en de Athamánon (2393 m) in de Zuidelijke Pindos. In het Pindos-massief bevinden zich twee nationale parken: het Vikos-Aoös-National Park (dat de rivierdalen van de Aoös en de Vikos omvat) en het Pindos National Park.
Het klimaat is er naar Griekse normen erg ruw: vanaf oktober tot mei zijn de bergtoppen met sneeuw bedekt. Vooral in de noordelijke keten komen nog Europese wolven en bruine beren voor, hoewel het exacte aantal van van deze bedreigde soorten moeilijk in te schatten is.
