Junius Annaeus Gallio
Iunius Annaeus Gallio (Cordoba, ± 3 v. Chr. - ± 66 na Chr.) was een Spaans-Romeins politicus uit de eerste jaren van onze tijdrekening.
Hij was de oudste zoon van Seneca de Oudere en Helvia. Zijn jongere broers waren de filosoof Seneca de Jongere en de aardrijkskundige Marcus Annaeus Mela, vader van de dichter Lucanus. Hij heette oorspronkelijk Marcus Annaeus Novatus, maar na zijn adoptie door de retor Lucius Iunius Gallio liet hij zich "Iunius Annaeus Gallio" noemen.
Gallio doorliep met vrucht de ambtelijke loopbaan en werd (vóór 58) consul, en vervolgens in 65 senator. Volgens Handelingen 18, 12-17 was hij proconsul van de Romeinse provincie Achaea, hetgeen wordt bevestigd door een inscriptie te Delphi, waarin hij door keizer Claudius "Junius Gallio, mijn vriend en proconsul van Achaea" wordt genoemd. Zijn ambtstermijn moet ergens gesitueerd worden tussen april 51 en mei 53 na Chr. Tijdens Gallio's proconsulaat heeft Paulus te Corinthe verbleven (juni 51?). Paulus werd door de joden bij Gallio aangeklaagd, maar deze verklaarde de aanklacht onontvankelijk, omdat hij, uit misprijzen, geen partij wilde kiezen in een religieus geschil onder joden. Hij liet zelfs toe dat Sosthenes, de overste van de synagoge, vóór zijn rechterstoel een pak ransel kreeg. Deze houding van Gallio, ingegeven door een – typisch Romeinse – afkeer tegenover religieus fanatisme, maar ook door de soms anti-semitische uitlatingen van zijn broer Seneca, heeft aan de vrije verkondiging van het Christendom in Griekenland een grote dienst bewezen.
Gallio viel later in ongenade bij keizer Nero en werd door deze omstreeks 66 gedwongen door zelfdoding een einde aan zijn leven te maken, hetzelfde lot dat ook zijn broers en zijn neef Lucanus overkwam.