Het bittere kruid
Het bittere kruid is een boek van de joodse schrijfster Marga Minco, voor het eerst gepubliceerd in 1957, waarin zij haar oorlogservaringen op schrift stelt. Het is populaire lectuur bij middelbare scholieren voor de leeslijst, omdat het eenvoudig en zonder opsmuk geschreven is, goed invoelbaar en niet te dik.
[bewerk] Samenvatting van het boek
Het boek begint net na de capitulatie van Nederland in de Tweede Wereldoorlog. De familie Minco keert terug van de evacuatie vanwege de inval. Haar vader vindt onderduiken niet nodig, al zijn ze joods. De verhalen over jodenvervolging geloven ze niet, en Duitsland klinkt zo ver weg… Wanneer ze een paar Duitsers passeren, die hen niets doen zegt het vader ‘Zie je wel, ze doen ons niets.’ De ik-persoon (Marga Minco, geboren als Sara Minco) denkt terug aan de tijd toen ze jonger was en aan hoe ze gepest werd omdat ze joods was. Kinderen riepen haar toe dat ze Jezus zouden hebben vermoord.
Marga krijgt tbc en hun gezin verhuist tegelijkertijd naar Amersfoort. Daar moet ze naar het ziekenhuis. Haar broer Dave en schoonzus Lotte wonen ook in Amersfoort. Op een dag komt haar vader thuis met sterren die alle Joden moeten dragen. Terwijl ze de sterren op hun kleren bevestigen praten ze alleen over het kleur garen wat ze gebruiken, en of de ster bij hun jasje kleurt.
We haalden de jassen van de kapstok en gingen de sterren er op naaien. Bettie deed het heel nauwkeurig, met kleine onzichtbare steken. ‘Je moet ze zomen,’ zei ze tegen mij, toen ze zag hoe ik de ster met grote, slordige steken op mijn mantel zette. ‘Dat staat veel netter.’
Het blijft niet bij sterren; vader en haar broer Dave krijgen een oproep voor een werkkamp. Omdat haar vader een huidaandoening heeft wordt hij afgekeurd. Dave doet alsof hij ziek is door een bruinkleurig drankje te gebruiken. Zo voorkomen ze dat ze naar het werkkamp moeten. Nog steeds duiken ze echter niet onder, ondanks het feit dat er veel razzia’s plaatsvinden, waarbij zelfs Bettie, haar zus, opgepakt wordt.
Ik zag het voor me. Ik zag de grote auto’s en ik zag mijn zuster er in zitten. ‘Je kunt niets doen’, zei mijn vader, ‘Je kunt geen hand uitsteken.’
Op een gegeven moment komt het niet-joodse buurmeisje langs en zegt dat ze een aantal spullen van Marga mooi vindt. Die antwoordt daarop dat het buurmeisje ze mee kan nemen, omdat zij er toch geen gebruik meer van kan maken. Het komt er op neer dat het buurmeisje met armen vol spullen het huis verlaat.
Met het racket, het tasje en de andere dingen in haar armen bleef ze staan en keek mijn kamer rond, alsof ze iets vergeten had. ‘Dat tegeltje… ,’ zei ze. Ik pakte het van de muur en legde het boven op de andere dingen. ‘Ik zal de deur voor je opendoen,’ zei ik. ‘Ik had beter een tas mee kunnen nemen,’ zei ze lachend.
Weer komt er een oproep, maar nu voor het hele gezin. Marga, Dave en Lotte komen er onderuit met behulp van de dokter, die hen ziek verklaart, hoewel ze dat eigenlijk niet zijn. Lotte mag dan blijven om hen te verzorgen. Haar vader en moeder worden weggevoerd naar een getto in Amsterdam.
Op een dag besluit Marga om haar ouders op te gaan zoeken in Amsterdam, ook al was dat levensgevaarlijk geworden voor joden. In Amsterdam aangekomen besluit ze een tijdje te blijven. Terwijl ze in Amsterdam is komt er een inval in haar ouderlijk huis.
Ze moeten een loper gehad hebben. Ze stonden in de kamer voor we ons hadden kunnen verroeren. Het waren grote mannen en ze hadden lichte regenjassen aan. ‘Haal onze jassen even,’ zei mijn vader tegen mij. Mijn moeder dronk haar kopje thee uit. Haar ouders worden opgepakt, Marga kon nog net via de achterdeur ontsnappen. Maar omdat haar jas dan nog in het huis hangt, met daarin haar persoonsbewijs, weten de Duitsers alles van haar.
Ze gaat naar Dave en Lotte. Ze bleekt haar haar, net als Lotte en Dave. Dit trekt de aandacht van de buurvrouw, en en ze besluiten uit elkaar te gaan. Voor ze helemaal uit elkaar gaan, besluiten ze voor de laatste keer de bioscoop te bezoeken. Dan gaan ze op reis naar Utrecht. Lotte en Dave worden opgepakt en Marga is nu alleen over. Ze gaat maar weer naar Amsterdam en daar helpt Wout haar aan een onderduikadres. Marga had Wout al eerder ontmoet, waarbij Wout haar had beloofd, wanneer ze in moeilijkheden zou zitten, hij haar zou helpen. In haar onderduiktijd, tot het einde van de oorlog, wisselt Marga nog een paar keer van onderduikadres. Na de oorlog bezoekt ze haar en oom en tante in Zeist. Deze oom en tante waren niet opgepakt omdat haar tante geen joodse was. Haar oom wacht haar op bij de tramhalte en ze is blij dat hij haar opwacht. Dat blijkt hij iedere dag van de week te doen. Deze oom blijft geloven dat haar vader ooit nog eens terug zou komen. Tenslotte sterft ook die oom nog.
Ik miste het geloof van mijn oom. Zij zouden nooit terugkomen, mijn vader niet, mijn moeder niet, Bettie niet, noch Dave en Lotte.
[bewerk] Perspectief van de verteller
Marga Minco schrijft haar boek uiteraard uit joods oogpunt, maar in heel nuchtere bewoordingen. Er wordt in het boek niet op de Duitsers gescholden. En de familie ondergaat alles gelaten.