Evangelie van de Hebreeën
Het Evangelie naar de Hebreeën werd door Origenes genoemd werd als één van de boeken waarover men het in zijn tijd niet eens was. Dit werk, dat in Transjordanië en Egypte werd gelezen door de Joods-christelijke groepen die Ebionieten genoemd werden, vertoonden enige verwantschap met het canonieke Evangelie van Mattheüs. Misschien was het een onafhankelijke verbreiding van een Aramees geschrift dat verwant was aan onze Mattheüs; sommige der eerste kerkvaders kenden het in een Griekse vertaling.
Hiëronymus (347-420) meende dat dit evangelie aan de Hebreeën hetzelfde werk was dat hij in Syrië had gevonden en dat het Evangelie van de Nazareners genoemd werd. Hij dacht eerst, ten onrechte, dat dit de oorspronkelijke Hebreeuwse (of Aramese) tekst was van Mattheüs. Het is mogelijk dat zijn veronderstelling, dat het hetzelfde was als het Evangelie volgens de Hebreeën, ook fout was; het Nazareense evangelie dat Hiëronymus vond (en in het Grieks en het Latijn vertaalde) was misschien alleen maar een Aramese vertaling van de canonieke Griekse Mattheüs.