Coherentie
Coherentie wordt in de natuurkunde gebruikt om de mate van mogelijke interferentie van golven aan te duiden. Twee golven zijn coherent als zij in staat zijn tot een statisch patroon van destructieve of constructieve interferentie (een zichtbaar interferentiepatroon).
Afhankelijk van het faseverschil dat in een punt optreedt (bijvoorbeeld door verschillende optische loopafstanden van de bron) versterken de golven elkaar (constructieve interferentie) of dempen ze elkaar juist (destructieve interferentie). Als in een punt de interferentie altijd destructief of juist altijd constructief is geldt dit ook voor de intensiteit in dat punt. Het interferentiepatroon kan dan zichtbaar worden door een scherm te plaatsen. Hiervoor zijn coherente golven nodig.
Indien golven worden gebruikt die niet coherent zijn, zal de resulterende interferentie in een punt soms destructief en soms constructief zijn. Dit heeft geen zichtbaar resultaat op de intensiteit in dat punt. De interferentie is dan niet zichtbaar.
Monochromatisch licht (licht van gelijke golflengte (bijvoorbeeld laserlicht)) is altijd coherent. Maar ook niet-monochromatisch licht (licht van verschillende golflengte (bijvoorbeeld zonlicht) kan coherent zijn. Twee niet-monochromatische bundels zijn coherent als ze uit dezelfde golflengtes zijn opgebouwd en het faseverschil (tussen de twee bundels) voor elk van de golflengtes even groot is.